-
Recente berichten
Tag archieven: voedseltransport
Na de bevrijding
Wij waren geëvacueerd op een boerderij tussen Lunteren en Renswoude. Daar ging op 17 april 1945 het gerucht dat Lunteren was bevrijd. Nieuwsgierig geworden gingen we te voet naar Lunteren. Bij de boerderij “De Grote Voort”, ongeveer waar nu de nieuwe Noord-zuid verbinding is aangelegd, was een wegversperring ontstaan doordat er een aantal bomen over de weg lagen. In Lunteren was het feest. Er hingen veel vlaggen uit en er waren veel mensen op de been die onze bevrijders toejuichten. We hebben nog een eindje rond gereden op een “brengun-carrier”. Er waren ook mensen uit Renswoude, die vertelden dat zij van de Duitsers daar schuttersputjes moesten graven. Zij vroeger de Engelsen ook naar Renswoude te komen, want zijn wilden hiervan worden bevrijd. Tenslotte besloten de Engelsen daar eens heen te rijden en toen waren de Duitsers daar weg. Dus gingen in Renswoude ook de vlaggen uit. De Engelsen hadden echter opdracht in Lunteren te overnachten en toen moest men in Renswoude weer hutjes graven. We moesten om te overnachten weer over de omgehakte bomen klimmen en dus slapen in niemandsland. De volgende dag kregen de Engelsen opdracht ook Renswoude te bezetten. De omgekapte bomen over de weg waren verwijderd en ze kwamen ook langs onze boerderij.
Enige tijd later kreeg ik opdracht mij in Ede te voegen bij de Compagnie Wageningen (C3) van de Nederlandse Binnenlandse Strijdkrachten (NBS). We waren gevestigd bij een slagerij te zuiden van de spoorlijn aan de Park-weg. We hielpen de NBS van Ede om verdachte personen op te pakken en we kregen schietoefeningen met een karabijn op de schietbaan achter de kazerne bij de spoorlijn.
Op 5 mei capituleerden de Duitse troepen in West-Nederland.

Hotel De Wereld waar de capitulatie is beklonken.
Voor de hongerende bevolking in West Nederland stonden voedseltransporten gereed.

Voedseltransport door de Hoogstraat
Op 7 mei is een groepje Wageningse N.B.S.-ers naar Veenendaal gegaan en daarbij slaags geraakt met Nederlandse SS-ers, die de wapens nog niet hadden neergelegd. Daarbij zijn drie Wageningers gesneuveld. Ik ben nog bij de begrafenis in Ede geweest. Op 9 mei gingen we naar Wageningen, dat inmiddels door de geallieerden voor ons was vrijgegeven, maar niet voor de bevolking. Kleine groepen N.B.S.ers kregen de opdracht het gegradueerde deel van de Veluwezoom af te grendelen om plunderaars tegen te houden.
De Studenten Sociëteit “Ceres” werd ingericht als ons onze compagnie, W. Ritman want Doekes was in Veenendaal overleden, zat in de kamer op de eerste verdieping aan de straatkant. Een andere kamer op die verdieping werd gebruikt door de wapenafdeling. Het koetshuis was ingericht voor de gaarkeuken. Daar werd gekookt niet alleen voor de BS, maar ook voor de mensen van gemeentewerken en degenen die bezig waren met het herstel van de waterleiding en het electiciteitsnet. De bedden die we voor de evacuatie in de sociëteitszaal hadden geplaatst waren verdwenen. Er waren posten van de NBS geplaatst rond Wageningen. Omdat Wageningen nog niet goed bewoonbaar was en om plunderingen tegen te gaan mocht de bevolking nog niet terugkeren. Wie toch naar Wageningen wilde moest dus worden teruggestuurd. Mocht er een verdacht persoon worden gezien, bijvoorbeeld een lid van de pro-duitse partij NSB of iemand die bekend stond als pro- duits, dan werd die naar Ceres gebracht. Als de commandant besloot dat zo’n persoon maar moest worden opgesloten, dat werd hij naar de gevangenis gebracht. De gevangenis was de societeit van Unitas aan de Rijksstraatweg (nu Gen. Foulkesweg).

De sociëteit van Unitas in 1940, die nu als gevangenis diende.
Zo heb ik ook een collega van mijn vader voor mij uitlaten lopen, terwijl ik er met mijn stengun achteraan liep en hem naar de gevangenis bracht. De gevangenen moesten aardappelen schillen en met melkbussen op een handkar water halen voor de gaarkeuken. Dat kon bij een boerderij aan de Grindweg even ten noorden van de Vergersweg waar een goede pomp was. Uiteraard werd de gevangen hierbij ook bewaakt door iemand van de NBS met een stengun.
Behalve deze bewakingsactiviteiten was ik ook een koerier om boodschappen te doen bij de buitenposten. Interessant was een boodschap bij het huis Sanoer aan de weg naar Nol in ’t Bos. Daar lagen veel lege conservenblikken en een leuke sport was om met een stengun met één schot te proberen het onderste blikte weg te schieten uit een steveltje van drie flikjes. Die werden dan op het restant van een muurtje van een kapot geschoten schuur gezet. Het is heel moeilijk om met een stengun één kogel te schieten.
Als ik even tijd had ging ik naar ons huis aan de Ritzema Bosweg. Daar waren ongeveer alle ruiten uit. De Engelsen hadden in onze voorkamer een kapperssalon ingericht. De ruiten waardoor de wind door woei, hadden ze afgeschermd met dekens. De afgeknipte haren werden in een gat geveegd, dat plunderaars in de vloer hadden gehakt. Over dat gat werd de deksel van een kist gelegd, daartoe was op straat van alles te vinden. Onder de vloer van deze kamer was niets te vinden, want ons tafelzilver en andere kostbaarheden zaten onder de vloer van een andere kamer en daar was de vloerbedekking weer zorgvuldig overheen gelegd.
Behalve, dat alle ruiten kapot waren, was er ook schade aan ons huis door een voltreffer op de regenton. Daar was dus ook de muur beschadigd. Uiteraard waren de pannen op ons dak door elkaar geschud en gedeeltelijk kapot. Ik ben bezig geweest om de pannen weer terecht te leggen en daartoe kon ik in de dakgoot klimmen via het raam van de badkamer. Voor de onderste vier of vijf rijen had ik geen pannen genoeg, maar voor en deel werd het dak toch weer waterdicht. We hadden veel boeken uit het kapot gebombardeerde huis van een familielid op de overloop gelegd, maar die waren nu grotendeels drijfnat. In het zink boven de boeken zaten twee schietgaten. Die heb ik dichtgeplakt met smurrie uit een potje in de tuin en een glasscherf. Het bleek dat de smurrie een tafelzuur was, waar ik de uien uit heb weggegooid.
De Engelse commandant had een huisvesting gevonden in Hinkeloord. Hij gaf opdracht aan Duitse gevangen om mijnen en ander explosief materiaal dat nog langs de bergland kon liggen, op te ruimen. Bovendien moesten zij de stellingen en loopgraven opruimen, die ze over het algemeen door inschakeling van dwangarbeiders langs de bergrand hadden aangelegd.
In die stellingen, waar van alles te vinden was, heb ik nog een scheermes en scheerzeep gevonden, die ik nodig had. Ik was toen 18 jaar en ik had geen scheergerei bij me. Later kreeg ik uitslag op mijn gezicht en daarvan heb ik aan dat scheerapparaat de schuld gegeven. Voor die stellingen en loopgraven hadden de Duitsers of hun dwangarbeiders waren veel vloeren en deuren gesloopt vooral uit huizen, die in de wijk Sahara stonden. Met enige kennis van zaken zijn nu nog wel restanten van deze stellingen en loopgraven bij de bergland terug te vinden.
Na een week werd men wat soepeler met de toelating van inwoners. Om toegang tot Wageningen te krijgen had men een vergunning nodig van het gemeentebestuur, dat in Veenendaal zat. Gaande weg werden er steeds meer vergunningen afgegeven en er kwamen dus steeds meer inwoners in Wageningen. Mijn broer vond toen hij weer terug was in Wageningen een nuttige functie door op Hinkeloord de Engelsen te helpen in de keuken. Dat leverde voor de familie veel op, want hij mocht in een emmer etenskasten van de Engelsen mee nemen naar huis. Zo kon onze familie genieten van de Engelse keuken.
Enige uren per dag zat er weer wat druk op de waterleiding en het elektriciteitsnet gaf weer stroom. Enkele padvinders organiseerden in de leeg geroofd en beschadigde stoffeerderswinkel van J. van Leersum, Hoogstraat 15 (later Fair Play Sport) een boodschappendienst om boodschappen te doen in Ede, want in Wageningen was niet veel te krijgen. Jack van Leersum was in zijn jeugd een padvinder geweest in de Heeromagroep.

De winkels aan de Hoogstraat tegenover de kerk
Doktoren gaven bijvoorbeeld een lijstje met bestellingen voor een apotheek. Hiervoor melden liftjongens, die wel iets nuttige wilden doen. Er ging ook dagelijks een koerier naar het gemeentebestuur, dat nog in Veenendaal zat. Toen de omstandigheden weer wat normaal waren geworden bleken er wel honderd jongens te zijn die padvinder wilden worden. Die zijn in drie groepen ingedeeld en dat noemden wij eerst Heeroma I, II en III.
Toen de activiteiten van de N.B.S. overbodig waren geworden werd deze organisatie ontbonden. Daarbij kregen alle deelnemers een bedankbrief van Prins Bernhard, de bevelhebber.
Ik nam samen met een ander de leiding op mij van troep II en die had bijeenkomsten op het terrein van Belmonte, dat voor de oorlog een gesloten landgoed was van de familie Contant Rebeque. De ene stokoude dame Constant Rebeque, die nog leefde, woonde nae de straatweg op de hoek van de Diedenweg in een huis dat later is afgebroken om een doorgang te maken naar de Westbergweg. lk kreeg van haar toestemming om de garage van Belmonte weer dicht te maken om het als troephuis gebruiken. In die garage zat uiteraard geen vloer meer, Vloeren uit veel huizen op de berg waren ook gebruikt om stellingen te maken bij de bergland. Ons troephuis hebben we weer dicht gemaakt en door de weer dichtgemaakte deur stapte men naar beneden in het zand.

Bedankbrief van Prins Bernhard
In de tijd dat Wageningen ingewoond was, van oktober tot half mei, was er allerlei huisraad gestolen, op straat gegooid of naar een ander huis gesleept. Men vond dus allerlei huisraad waarvan het eigendom niet duidelijk was. Hiervoor waren verzamelpunten, waar men het naar toe kon brengen, dat was bijvoorbeeld de Wilhelminaschool of garage van der Kolk. We moesten daar dus gaan kijken of daar nog eigendommen stonden en daar naar toe brengen wat niet van ons was. Wie zijn eigendom daar aantrof moest er een briefje aan doen om zich als eigenaar te melden. Als zich voor een bepaald voorwerp maar één eigenaar melde, kon die het meenemen als er boeldag werd gehouden. Soms waren er meer aangemelde eigenaren voor hetzelfde voorwerp. Bijvoorbeeld voor een matras hadden zich drie eigenaren gemeld. Op de kijkdag was er dan een politieagent die elke eigenaar apart nam en vroeg of hun matras wel eens was gerepareerd. Twee zeiden dat het een nieuw matras was en één van hen wist nog precies waar hij het had gekocht. De derde had een reparatie uitgevoerd. Aangezien de agent de reparatie had gezien kreeg deze derde het toegewezen.
Wij vonden onze naaimachine in de Wilhelminaschool, maar daarvoor had zich ook een andere eigenaar gemeld. Wij konden laten zien, dat wij het bijpassende onderstel hadden en zo werd de naaimachine aan ons toegewezen.
door: Jan van den Ban (1926)
Categorie: Verhalen
Trefwoorden: capitulatie, NBS, oorlogsresten, verwoesting, voedseltransport Reageer »